Met de coördinator van het Thuisadministratieproject mag ik mee naar een bijeenkomst van de gemeente over statushouders. Vluchtelingenwerk ondersteunt nieuwkomers 1 jaar. Veel statushouders vallen daarna in het diepe, kunnen nog niet goed genoeg zwemmen, vinden moeilijk werk of aansluiting, spreken de taal nog niet goed genoeg en krijgen (financiële) problemen.
Op de uitnodiging van de bijeenkomst stond de oproep om een statushouder mee te nemen, in gedachten. Ik vind dat een mooi idee en denk aan onze hulpvrager. Er wordt gesproken over kinderen, sport, cultuurverschillen, taal en bruggen die worden gebouwd. Ik kies voor de workshop over vrouwen en participatie en neem de vrouw van onze hulpvrager in gedachten mee.
Zodra ik en de andere vrijwilliger bij onze hulpvrager thuis komen, verdwijnen de vrouw en kinderen uit de woonkamer. Het gesprek over de financiën gaat met de man des huizes. Wat zou de vrouw van onze hulpvrager weten van de financiële problemen van haar man en van haarzelf? Zou zij baat hebben bij deze kennis? Het onder de knie krijgen van de Nederlandse taal is voor haar al een grote uitdaging. De zorg voor de vijf kinderen drukt met name op haar schouders. In de workshop komt samen koken en eten, sporten en praten aan de orde. Ik betwijfel of de vrouw van onze hulpvrager hier aan deel zou nemen.
De avond wordt afgesloten met een pleidooi voor meer samenwerking en afstemming tussen de verschillende organisaties die zich inzetten voor statushouders. Wie heeft het overzicht: de gemeente, de huisarts, vluchtelingenwerk, maatschappelijk werk, jeugdzorg, de taalmaatjes, vrijwilligers van het Thuisadministratieproject? Ik hoop de statushouders zelf, maar soms laten mensen het misschien ook gewoon over zich heen komen. En of dat helpt!?